Vogeltrek in het najaar
Vogeltrek (door Gert Sleeuwenhoek)
Wie wel eens op de Edese heide wandelt, en dat doen heel wat Edenaren, al of niet met de hond(en), komt vroeg of laat op het hoogste punt bij de grafheuvels: de Drieberg ( ruim 50m. boven N.A.P. ).
Het loont de moeite hier eens even stil te staan om te genieten van het weidse panorama over de heide en over de bossen van de Hindekamp en de Ginkel. De Kematoren bij Arnhem is duidelijk waarneembaar alsmede bebouwing van o.a. Heelsum. In vroeger jaren was tussen de hoge sparren van het Edese bos het torenhaantje van de grote kerk zichtbaar. Dat geeft aan dat je je op dit punt zo’n beetje op de bovenste torentrans bevindt. Aardig om eens aan te denken wanneer je in de Grotestraat aan de voet van de toren staat.
Het in de jaren negentig aanwezige informatiebord, vermeldde het verhaal van het Klokbekervolk, dat zich zo’n 2000 jaar voor Chr. In deze streken ophield en de bouwer van de vijf aanwezige grafheuvels was. De tand des tijds heeft de tekst doen vervagen en het bord is uiteindelijk verdwenen. Jammer!
Sinds de herfst van 1991 werd op de Drieberg naar vogeltrek gekeken door leden van de vogelwerkgroep van IVN Ede. (Inmiddels staat dit op een lager pitje maar er wordt nog steeds geteld. De resultaten worden gepubliceerd op www.trektellen.nl onder telpost de Drieberg.
Zee- en Visarend, Rode wouw, Smelleken, Grote- en Duinpieper, Houtsnip, Strandleeuwerik en Klapekster zijn enkele van de meer dan honderd verschillende soorten die we vanaf het begin van de tellingen hebben waargenomen.
Aandacht voor de geheimzinnige vogeltrek is er altijd geweest. Van de vroegste tijden aan heeft de mens gezocht naar een verklaring voor dit fascinerende gebeuren. Aristoteles ( zo’n 350 jaar voor Chr. ) was van oordeel, dat niet alle vogels wegtrekken. Er zijn er ook die tegen de winter volstaan met verandering van kleur en levenswijze. Zo zag hij de roodstaart ’s winters als roodborst door de wereld gaan. Bekend is ook het verhaal over de Koekoek die in het najaar in een Sperwer wordt en de gedachte dat zwaluwen in de herfst in de modder kruipen er in de lente weer tevoorschijn komen.
In ons land kennen we als voortrekkers van het onderzoek naar dit fascinerende natuurverschijnsel prof. dr. Luuk Tinbergen, prof. dr. G.J. van Oordt, W.H. van Dobben en G.F. Makkink.
In zijn nog steeds actuele boek “Vogels onderweg” van Luuk Tinbergen schrijft hij in het voorwoord “Er is geen maand in het jaar, of er trekken vogels over ons land. Over het algemeen merken we daar weinig van. Een enkele fluittoon uit het donker van een zwoele augustusnacht is een aanwijzing voor een machtige maar grotendeels onzichtbare stroom van steltlopers, eenden en zangvogels. Wanneer we op een zachte lentedag ontroerd luisteren naar de zang van de eerste Tjiftjaf, begrijpen we, dat ook dit nietige vogeltje een lange reis door ’t donker gemaakt moet hebben, ongezien en ongehoord. Maar soms openbaart de trek zich in zijn volle grootsheid. Oktober is daarvoor de maand ! “
En dr. Van Oordt geeft als definitie: “Onder vogeltrek verstaan wij het wegtrekken van bepaalde vogelsoorten uit het broedgebied naar het winterkwartier en het terugkeren uit het winterkwartier naar het broedgebied. De vogeltrek is een duidelijk gericht en een periodiek verschijnsel. “ Alle andere door vogels uitgevoerde verplaatsingen als slaap- en voedseltrek vallen dus niet onder dit begrip.
Sinds het verschijnen van hun publicaties vanaf 1930, is er door voortgaand onderzoek meer bekend geworden over de vogeltrek o.a. ten aanzien van radarwaarnemingen, nieuwe oriëntatieproeven en andere moderne onderzoeksmiddelen.
De herfst, eigenlijk begint het al in de nazomer, is de tijd waarin we de trek goed kunnen waarnemen. Niet alleen de roepende ganzen en wolken Spreeuwen vallen op. Van de ene op de andere dag kan het bos wemelen van de allerlei zangvogels. Groepen sijzen zoeken de talrijke elzen en berken in de bebouwde kom op en overal “tikkeren” Roodborsten. De heide is vol Graspiepers en Veldleeuweriken. Op sommige septemberdagen kun je daar Tapuiten, Paapjes en tientallen Roodborsttapuiten ontmoeten.
Over het waarheen van de trek is veel bekend geworden. Aanvankelijk door ringonderzoek, de laatste jaren m.n. door vogels uit te rusten met minuscule zenders en loggers die tot in detail aangeven waarlangs, waarheen en waar de vogels zich, gedurende hun afwezigheid bij ons, ophouden.
Ten aanzien van het waarom leven nog talrijke vragen. Aspecten als voedselgebrek en lichtintensiteit zijn van belang. Echter, sommige soorten trekken al weg terwijl er nog voedsel in overvloed is en het daglicht nog lang. Gierzwaluw, Zomertortel en Wielewaal trekken in juli weg en worden in de daarop volgende maanden nog maar weinig gezien. Fitissen vliegen in augustus massaal ’s nachts door, vanaf half september zie je er nauwelijks nog één terwijl we de Tjiftjaf tot in november kunnen tegenkomen. De afstand waarover deze vogels trekken speelt hierbij een belangrijke rol.
Oktober is de trekmaand bij uitstek. Vele honderdduizenden vogels trekken dan over ons land: ‘s Nachts hoor je de ijle roep van Koperwiek en het typische tsjak, tsjak van de Kramsvogels. Beide lijsterachtigen komen uit Scandinavië en Oost Europa en brengen deels bij ons de winter door. Vooral in gebieden met fruitteelt foerageren ze massaal op achtergebleven valfruit. Op 19 oktober jl. werden er meer dan een half miljoen geteld door de trektellers. Alleen al een telpost als Westenschouwen registreerde er meer dan 350.000. Een adembenemend gezicht.
In de bossen, m.n. onder de beuken, foerageren in hetfst en winter volop Vinken en Kepen. Daar waar Beuken langs de weg staan vallen soms tientallen verkeersslachtoffers. Ook deze beide soorten trekken in grote aantallen over ons land. In goede “mastjaren” verblijven er gedurende de winter nog heel wat in onze streken.
In veel tuinen vinden we het hele jaar door roodborstjes. Wanneer je vertelt dat er in het voorjaar en zomer een ander individu is dan in herfst en winter kijken velen je wat ongelovig aan: “ Het is toch gewoon dezelfde vogel, hoe zie je het verschil ?”
Dat het om een andere vogel gaat weten we dankzij ringonderzoek. “Onze” roodborsten trekken naar Zuid Engeland en Frankrijk. Vogels uit Scandinavië brengen bij ons de winter door. Wanneer we zo rond 20 september in de tuin de roep en/of de zang horen weten we dat “onze“ winterroodborst er weer is. Deze vogel beschouwt onze tuin en die van de buren als “zijn“ territorium.
Het “lieve” vogeltje van de kerstkaarten ontpopt zich dan als een felle verdediger van het winterterritorium waarin het geen soortgenoot duldt.
Ook de Kokmeeuwen in het Edese Proosdijpark en op de velden zijn gasten uit het noorden. Regelmatig tref je geringde ex. aan, waarvan met enige moeite en goed optiek soms is af te lezen waar de betreffende vogel vandaan komt. Een leuk en leerzaam boekje over de Kokmeeuw, helaas alleen nog tweedehands te verkrijgen, is “Kwerr “ van Ko Zweeres, eventueel te leen bij ondergetekende.
Over het fascinerende verschijnsel van de vogeltrek zijn we nog lang niet uitgedacht en gestudeerd. Dat neemt niet weg dat we er volop van kunnen genieten en ons verwonderen over al die miljoenen vogels die ieder jaar weer een lange en gevaarlijke reis ondernemen.
Gert Sleeuwenhoek.
Foto’s van Adriaan Sleeuwenhoek.
Aanbevolen literatuur ( naast de in de tekst genoemde titels ):
Bengt Berg - Met de trekvogels naar Afrika ( gaat vooral over de trek van Kraanvogels )
Sovon/ LWVT – Vogeltrek over Nederland
VWG Arnhem – Vogels in het hart van Gelderland
Jan P. Blijdestein - Natuurleven in Nederland